Ik zal een jaar of vijf zijn geweest. Mijn ouders hadden sinds kort een telefoon. Deels betaald door mijn vaders werkgever, was dit een belangrijk apparaat, vooral bedoeld voor serieuze zaken. Ik neem aan – precies weet ik het niet meer – dat ik ook zo af en toe de hoorn in mijn handen kreeg gedrukt, om “dag” tegen oma te zeggen. Tot mijn verbazing, ontzetting en later schaamte hoorde ik echter niets door de telefoon. Ik stel me voor dat ik eerst aanmoedigende knikjes kreeg (“zeg maar ‘hallo’”) en daarna wat bozige verwijten (“waarom zeg je nou niks”), maar ik begreep er niets van. De telefoon werd voor mij een eng, onbegrijpelijk apparaat.

Pas een jaar later ging ik naar het ziekenhuis, en ontdekte een arts dat ik een (aangeboren) doof linkeroor heb. Dat verklaarde waarom ik niks hoorde (als ik net als mijn ouders de hoorn in mijn linkerhand aan mijn linkeroor hield), waarom ik nooit wist waar geluiden vandaan kwamen (en dus regelmatig de verkeerde kant opliep als ik werd geroepen), en waarom ik me het leplazarus schrok (als de BB-sirene naar mijn gevoel plotseling en keihard uit de lucht kwam vallen).

Het zijn kleine voorbeelden, waarschijnlijk in een veel grotere serie voorvallen, die mij leerden dat ik in een aparte wereld leefde. Begrijpen hoe die wereld voor andere mensen in elkaar zat, werd voor mij als kind van levensbelang — om te voorkomen dat ik hevig schrok, straf kreeg, of, nog erger, gek werd gevonden. Ik denk dat daar mijn worsteling en fascinatie met ‘verschillende perspectieven’ is begonnen.

Gaandeweg leerde ik dat mensen op allerlei manieren de wereld verschillend kunnen ervaren, anders kunnen leven, uiteenlopende politieke ideeën en morele standpunten hebben. Ik ging eerst politicologie studeren, en verdiepte me daarna in de pedagogiek en communicatiewetenschap om te begrijpen waar die verschillen vandaan komen. In mijn proefschrift liet ik zien dat het internationale klimaatbeleid (begin jaren 90) niet alleen belemmerd werd doordat landen tegenstrijdige belangen hadden, maar (in mijn ogen) vooral omdat ze anders tegen de stabiliteit van het klimaat en risico’s aankeken. Ik ging onderzoek doen welke factoren (concurrentie, concentratie, professionalisering, belangstelling van het publiek) er te bijdroegen dat media een divers of pluriform beeld van de wereld schetsten. Ik wilde uitzoeken welke persoonlijke eigenschappen mensen ontvankelijker voor verschillen maakten. Ik werd gegrepen door het scenario-denken, als manier om verschillende toekomstbeelden naast elkaar te zetten. En persoonlijk leerde ik, als wetenschapper en in mijn eigen leven, dat verschillende perspectieven naast elkaar konden bestaan, elkaar konden aanvullen, en samen een rijker beeld konden schetsen.

“If two people have the same opinion, one is unnecessary.”

Het is tegen deze achtergrond dat ik als leidinggevende en bestuurder met hart en ziel geloof in de stelling dat groei, innovatie en ontwikkeling, van individuen, organisaties en samenlevingen, niet mogelijk is zonder het erkennen, respecteren, waarderen en opzoeken van verschil – verschil in kennis en inzicht, in visie en waarden, in levensstijl en temperament, in achtergrond en levensdoel, in emotie en spirituele beleving. Ik weet daarbij heel goed dat niet altijd makkelijk is om verschillen te waarderen. Het veronderstelt veiligheid, vertrouwen, openheid en stevigheid, die niet altijd aanwezig zijn. Desondanks, of juist daardoor, heb ik ervaren dat het mijn persoonlijke missie is geworden om, in mijn werk en als individu, ertoe bij te dragen dat verschillen erkend, gerespecteerd en positief gewaardeerd worden, als waarde op zich, en als bron voor innovatie, groei, ontwikkeling, veerkracht en duurzaamheid. Dat is niet mijn enige doel, maar wel mijn vertrekpunt, waar vanuit andere doelen en activiteiten meer betekenis krijgen.